Bij insuline resistentie word er wel genoeg insuline aangemaakt, maar de cellen in het lichaam reageren niet meer goed op de insuline, ze zijn er ongevoelig voor geworden.
Om te begrijpen wat insuline resistentie is, moeten we eerst kijken hoe de koolhydraat stofwisseling van het paard normaal gesproken functioneert.
Koolhydraten
Koolhydraten worden door het spijsverteringssysteem afgebroken tot glucose, oftewel ‘bloedsuiker’. In die vorm word het door het bloed vervoerd naar de cellen die de glucose als brandstof gebruiken. Spieren en hersenen zijn de belangrijkste verbruikers van deze brandstof.
Insuline
De hoeveelheid glucose in het bloed wordt gereguleerd door insuline. Dit is een hormoon dat door de alvleesklier wordt afgescheiden. Insuline zorgt ervoor dat glucose door de cellen wordt opgenomen.
Hoe meer glucose er door het spijsverteringssysteem aan het bloed wordt afgegeven, hoe meer er door de cellen moet worden opgenomen om het glucosepeil binnen de perken te houden. Meer glucose betekent dus meer insuline. Wat de hersenen en spieren niet gebruiken, wordt opgeslagen in de lever of omgezet naar vet.
Omgekeerd: het glucosepeil daalt, doordat de aanvoer stopt, of doordat de spieren veel glucose verbruiken, hierdoor moet de omzetting van glucose in vet worden gestaakt. De aanmaak van insuline wordt dan verminderd.
Twee stadia bij insuline resistentie
Pre-diabetes stadium, in dit stadium wordt de insuline resistentie door de alvleesklier gecompenseerd door steeds meer insuline aan te maken. De ongevoelige cellen nemen dan, door de verhoogde hoeveelheid insuline toch nog voldoende glucose op. Het glucosepeil is dan nog acceptabel, maar het insuline niveau is dan aanmerkelijk verhoogd.
Dit is het meest voorkomende stadium welke bij paarden wordt aangetroffen.
Probleem bij dit stadium van insuline resistentie is dat de gezondheidsklachten vaag zijn, en de oorzaak vaak niet wordt herkend. De symptomen worden zo goed en kwaad als mogelijk behandeld, maar zolang de oorzaak niet wordt onderkend, blijft het dweilen met de kraan open.
Als het ondanks de hoge productie van insuline niet meer lukt om het glucosepeil onder controle te houden, dan word het volgende stadium van insuline resistentie bereikt. De alvleesklier raakt uitgeput waarbij het insulinepeil weer lager wordt. Het bloedsuikergehalte stijgt daarbij tot hoge waarden, terwijl de cellen geen glucose meer kunnen opnemen en verhongeren. In dit stadium zal het lichaam vermageren. Veel paarden bereiken dit stadium nooit, maar wanneer dat gebeurt zal bij uitblijven van de behandeling het dier vermageren en steeds meer kwalen oplopen die uiteindelijk kunnen leiden tot de dood.
Symptomen van insuline resistentie
Symptomen van insuline resistentie zijn divers en deels afhankelijk van het individu.
De symptomen kunnen afzonderlijk of gezamenlijk optreden.
- Hoefbevangenheid
Paarden die hoefbevangen zijn geweest kunnen minder goed glucose verwerken en lijden aan insuline waarden die vier keer hoger zijn dan normaal, wat duidt op insuline resistentie. De gevoeligheid voor hoefbevangenheid is dan ook het meest voorkomende symptoom. Het paard zal bij het minst of geringste hoefbevangen kunnen raken. Ondanks het feit dat insulineresistentie en hoefbevangenheid een duidelijk verband vertonen is nog niet precies duidelijk waarom dit verband er is.
- Gewichtsproblemen
De meeste paarden die lijden aan insulineresistentie hebben overgewicht. Door het voortdurend hoge insulinegehalte wordt het onmogelijk om vet af te breken, waardoor deze paarden te dik blijven, ook al staan ze op een streng dieet. Opvallend daarbij is dat het vet zich vooral concentreert bij de manenkam, staartaanzet en flanken. De ‘harde nek’ is typerend voor paarden die lijden aan insulineresistentie. Vaak is hierbij overigens sprake van een vicieuze cirkel: een te hoog insulinepeil zorgt voor behoud van vet, maar hoe dikker het dier is, hoe meer insuline het nodig heeft. Ondergewicht ontstaat in een minderheid van de gevallen.
- Lusteloosheid
Paarden die lijden aan insulineresistentie hebben minder energie. Ze komen maar moeizaam tot ‘werken’ gedurende de training. Door het voortdurend hoge insulineniveau kan er niet snel genoeg glucose worden vrijgemaakt wanneer de spieren daar om vragen.
- Huidproblemen
Eigenaren met paarden die lijden aan insulineresistentie melden ook vaak dat het paard last heeft van huidproblemen, verwondingen genezen langzamer, en (schimmel) infecties treden vaker op.
Enkele oorzaken van toename van het aantal insulineresistentie gevallen
- Voeding
Paarden zijn in miljoenen jaren evolutie perfect aangepast geraakt aan hun natuurlijke voeding. Wij mensen voeren de paarden echter wat anders dan wat ze van nature horen te eten, en verstrekken dat ook nog eens op een andere wijze.
- Snelle koolhydraten uit koeiengras en krachtvoer
Van nature zijn paarden verzamelaars en eten praktisch alleen maar stengelig, vrij dor gras dat voornamelijk uit langere koolhydraatketens bestaat, zoals cellulose en zetmeel, en daarnaast kruiden, planten, boomschors en knollen. Wij mensen voeren paarden echter krachtvoer en speciaal gekweekt gras, dat vaak concentraties korte koolhydraatketens bevat. Nu moeten alle koolhydraten door het spijsverteringssysteem worden omgezet in glucose, maar de tijd die hiervoor nodig is varieert per koolhydraat. Korte koolhydraatketens worden veel sneller omgezet dan de langere koolhydraatketens die paarden van nature eten. In plaats van een gestage stroom aan koolhydraten die langzaam door het spijsverteringssysteem worden losgelaten krijgt het paard dan te maken met een plotselinge stoot koolhydraten die vrij abrupt weer ophoudt. Nu is insuline een hormoon, en hormonen zijn prima geschikt om langzaam verlopende processen te besturen. Met snel wisselende processen hebben ze meer moeite. Wanneer de koolhydraten vrij snel uit het spijsverteringssysteem worden losgelaten moet er in korte tijd veel insuline worden aangemaakt. Wanneer de toevoer van koolhydraten plotseling ophoudt (omdat de snel verteerbare suiker op is) dan zit de insuline nog in het bloed, en de cellen blijven braaf doorgaan met glucose opnemen terwijl het glucosepeil al laag genoeg is. Het glucosepeil varieert dan veel sneller tussen hoog en laag, en de uiterste waarden zijn veel extremer dan de natuur had voorzien.
- Melasse
Melasse is een veelvuldig gebruikt bestanddeel in krachtvoer (zoals muesli) omdat het stoffigheid tegengaat en paarden het lekker vinden. Melasse is een restproduct van de suikerindustrie en bestaat voornamelijk uit snel verteerbare suikers.
- Gras
Het gras dat wij aan onze paarden voeren is speciaal geselecteerd op een hoge opbrengst en als productiegras voor koeien. Het is bovendien geselecteerd op een hoge opbrengst zo vroeg mogelijk in het jaar, en dat betekent dat het gras (nacht)vorstbestendig moet zijn. Dit soort grassen zijn dan ook perfect in staat om een natuurlijk antivries te produceren: fructaan.
Fructaan is een bijzonder snel verteerbaar koolhydraat, wanneer er veel fructaan door het gras wordt geproduceerd (lage temperaturen, gecombineerd met veel zonneschijn, zoals vaak in het voorjaar voorkomt) dan krijgen de paarden veel meer snelle koolhydraten binnen.
- Porties
Paarden eten van nature praktisch voortdurend. Het spijsverteringssysteem levert dan ook een voortdurende stroom aan koolhydraten af. Wij mensen voeren de paarden echter met porties. De wisselingen in het glucose-aanbod zijn nu veel groter dan van nature de bedoeling was, en dat probleem wordt ook nog eens verergerd als we de paarden snel verteerbare kost geven.
- Magnesiumtekort
Een tekort aan magnesium lijkt bij paarden in een toenemende mate voor te komen. Een tekort aan magnesium maakt de cellen ongevoeliger voor insuline. Bij paarden blijkt het toedienen van magnesium, insulineresistentie vaak te verminderen. Om deze reden wordt een magnesiumkuur ook steeds vaker toegepast bij de behandeling van hoefbevangen paarden.
- Overgewicht
De meest gedomesticeerde paarden en pony’s zijn te zwaar. Insuline resistentie en overgewicht gaan vaak samen. Hoe minder massa, hoe minder insuline er uiteindelijk nodig is.
- Te weinig beweging
Beweging is uiteraard gezond, maar zorgt ook voor een hoger glucoseverbruik. Paarden leggen in de vrije natuur dagelijks 30 tot 50 kilometer af. Bij onze manier van paarden houden, komen ze daar praktisch nooit aan. Hoe minder beweging hoe groter de kans op storingen in de koolhydraatstofwisseling.
- Ouderdom
Naarmate paarden ouder worden, is de kans op insuline resistentie hoger.
Behandelingsmogelijkheden
- Voeding
Zorg voor een voortdurende, rustige stroom van koolhydraten, probeer te voorkomen dat het paard per portie eet. Als het paard geen krachtvoer krijgt, kan een paard onbeperkt ruwvoer aangeboden krijgen, zodat het paard gedurende de gehele dag met kleine hoeveelheden kan eten.
Kan hij geen onbeperkt ruwvoer krijgen, omdat hij anders te dik wordt, probeer hem dan zo vaak mogelijk kleine porties te voeren.
Het voeren van kruiden naast het ruwvoer vult de behoefte van het paard aan en kan ondersteunen bij problemen.
- Magnesium
Insuline resistentie kan het gevolg zijn van een tekort aan magnesium. Om goed op te starten, kan het van belang zijn om magnesium bij te gaan voeren. Magnesium verhoogt de gevoeligheid voor insuline.
- Overgewicht
Terugbrengen van overgewicht is één van de belangrijke stappen. Hoe lager het gewicht hoe beter de cellen reageren op insuline. Probleem kan zijn dat paarden met insuline resistentie vaak moeilijk te porren zijn tot lichamelijke activiteit. Daarnaast blijken ze maar moeizaam af te vallen, ook bij een zeer streng dieet.
- Beweging
Beweging zorgt voor verbruik van glucose. Hoe meer glucose er wordt verbruikt, hoe minder glucose er moet worden omgezet in vet, en hoe minder insuline er dus benodigd is. Met ‘bewegen’ bedoelen we dan niet "een uurtje rijden in de bak", maar liever de mogelijkheid om voortdurend te bewegen.
- Hoeven
Omdat paarden met insuline resistentie verhoogde kans hebben op hoefbevangenheid, is het van belang extra aandacht te besteden aan de hoeven. Veel en regelmatig bewegen, liefst over verharde ondergrond, zorgt voor een goede doorbloeding in de hoef, zodat de kans op hoefbevangenheid kleiner wordt.